Aan het begin van de negentiende eeuw werden in Nederland talrijke klinische scholen opgericht met het doel de aankweeking van Heelmeesters en Vroedvrouwen. Meestal waren deze scholen gevestigd in plaatsen waar meer gasthuizen het klinisch onderwijs mogelijk maakte. In de 17de eeuw schijnt er in Maastricht al een opleidingsschool voor vroedvrouwen te hebben bestaan.
Begin 1900 waren er drie kweekscholen voor vroedvrouwen in Nederland. Allemaal boven de rivieren gevestigd. Groningen, Amsterdam en Rotterdam. Maar weinig vrouwen uit de zuidelijke provincies volgden een opleiding. Het gevolg hiervan was de een bedroevende situatie van de verloskundige hulp waardoor de zuigelingsterfte in Brabant en Limburg aanmerkelijk hoger was dan in de noordelijke provincies. Door de armoede en de industrialisatie waren de jonge moeders ook nog eens gedwongen de baby onder te brengen bij verzorgsters als ze zelf in de fabriek gingen werken. De borstvoeding kwam hierdoor in het gedrang met het gevolg een slechte ontwikkeling van de groei van de baby of zelfs sterfte van het kind. Ook was de hygiëne in de samenleving nog niet goed ontwikkeld. Door de toename van de fabrieken en de arbeidende bevolking groeide in Zuid Limburg, ondanks het hoge sterftecijfer, het aantal geboorten sterker dan elders in Nederland.
Dr. Clemens Meulemans, vrouwenarts in Leiden, was een van de eersten die de nadruk legde op de noodzakelijkheid van een katholieke vroedvrouwenschool in het Zuiden des lands. Zijn pleidooi sloeg aan en de regering in den Haag stemde in met de stichting van een vroedvrouwenschool in Limburg. Er kwam geld van de regering en de provincie om plannen te maken. Op dat moment kwam de gemeente Heerlen in actie en bepleitte de vestiging van de vroedvrouwenschool in haar gemeente. Immers de oostelijke mijnstreek groeide snel en de problemen van de streek waren gediend met een betere verloskundige zorg.
In de Akerstraat werd het eerste gebouw van de vroedvrouwenschool Wilhelmina gebouwd en geopend in februari 1913. Met twaalf leerlingen werd gestart en de eerste zwangere die zich aandiende was een ongehuwde.
Voor Dr. Meulemans was dat een voorval dat hem bracht op de nood van baby en ongehuwde moeder. De baby had er in ieder geval niet om gevraagd om op deze manier op de wereld te komen. De jonge moeder werd veelal als paria behandeld in de familie en buurt. Hij speelde met de gedachte om ook een opvang te bieden aan deze ‘klanten’. Al snel was er een grote behoefte aan deskundig onderwijzend en verzorgend personeel. De nonnen van de congregatie van de Heilige Joseph werden ingeroepen voor de verpleging van de kraamvrouwen en het voeren van de huishouding. Maar dat ging niet van een leien dakje en in 1916 waren de nonnen weer verdwenen. Leken namen al hun taken over.
De werving van leerlingen vroedvrouwen richtte zich eerst op vrouwen uit Limburg en Brabant. Maar om de bestaansbasis (geldstroom) te verbeteren veranderde men de statuten en konden leerlingen uit heel Nederland een plaats krijgen in de opleiding.
De mogelijk van opvang van ongehuwde moeders werd snel bekend in confessioneel Nederland en de aanvragen om een plaats om te bevallen namen sterk toe. Was de ‘gevallen’ dochter ten minste uit het zicht van de familie en omgeving. ‘Zo, waar is toch jullie dochter, ik heb haar al een tijd niet meer gezien? Nou, beste tante Marie, ons Theadora is in een internaat in Zuid Limburg om de Franse taal en het huishouden te leren.’ En zo werd de familie en omgeving netjes om de tuin geleid. Voor de baby werd een passende oplossing gevonden in een ver pleeggezin en het probleem van de familie was opgelost.
De eerste vijf jaar leverde de school 32 vroedvrouwen af waarvan 5 protestanten.
Vanaf 1914 werden er door de vroedvrouwenschool zogenaamde moedercursussen georganiseerd. De voorloper van de later consultatiebureaus van het Groene Kruis.
Al deze activiteiten zorgden ervoor dat de leerlingvroedvrouwen voldoende ‘studie- en oefenmateriaal’ hadden om zich te bekwamen in het vak. Inmiddels was de opleidingstijd voor de leerlingen verlengd van 2 naar 3 jaar. Het gebouw aan de Akerstraat werd te klein en het bestuur ging hard aan de slag om een ander gebouw te kunnen bouwen. Maastricht en Sittard roken kansen en kwamen met heel aantrekkelijke voorstellen om toch maar vooral de vroedvrouwenschool binnen hun gemeente te krijgen. Heerlen verweerde zich goed en kwam, ondersteund door de directies van de plaatselijke steenkolenmijnen met een goed plan. Heerlen won en de bouw van het monumentale complex op HoogHees te Heerlerbaan kon starten. Koningin Wilhelmina legde de eerste steen in 1920. De officiële opening was op de 4de februari 1923.
Vervolg
Lees deel 2 van het artikel Een leven lang vroedvrouwenschool (deel 2)
Wat een leuk verhaal van mijn over-over grootoom. Hij heette Meuleman, zonder s! Mijn dochter gaat volgend jaar verloskunde studeren in Maastricht! Jammer genoeg bestaat de oude vroedvrouwen school in Heerlen niet meer, hoewel zij wel in Heerlen toelating examen gaat doen.