Nederlands Mijnmuseum beschikt over een groot aantal mijnkaarten. Hierop is het complete ondergrondse gangenstelsel minutieus in beeld gebracht. Voor de Oranje Nassau I mijn te Heerlen, in de schacht waarvan Nederlands Mijnmuseum is gehuisvest, geldt dit voor de hele concessie (± 30 km²), in grote lijnen verlopend van het huidige Zeswegen tot onder Rode Put nabij Simpelveld enerzijds (± 8 km) en van de lijn Terworm/Benzenrade tot Langveld/Heerlerbaan/Caumerbeek anderzijds (variërend tussen 2 en 5 km).
Het gangenstelsel
Dat ondergrondse gangenstelsel (dat overigens grotendeels nog aanwezig is en vol water staat) omvat vele tientallen kilometers, óók onder het stadscentrum van Heerlen. Het valt moeilijk voor te stellen, hoe de 60 m. hoge Pancratiuskerk in het niet valt bij de immense afmetingen van de mijn. Daarbij dien men zich eveneens te realiseren, dat het gangenstelsel ook nog eens in verschillende hoogtes boven elkaar is gelegen. Zo was er b.v. de 120 meter/verdieping, de 136 m/v, de 168 m/v, de 250 m/v, de 340 m/v en de 420 m/v, via hellende steengangen uitlopend naar 500 m (onder kasteel Terworm in 1974). En elke verdieping als het ware met een apart “stratenplan”, vastgelegd op mijnkaarten. Om het helemaal complex te maken liepen daar ook nog eens de verschillende kolenlagen dwars doorheen.
De belangrijkste economische doelstelling van een mijnbedrijf is het maken van winst door het delven en verkopen van kolen. Deze kolen bevonden zich in de ondergrond. Bij de ON I lag de bovenkant van de geologische formatie, Carboon genaamd ± 96 m onder het maaiveld. In deze geologische formatie kwam de steenkool in diverse lagen voor. Eigenaar van de ondergrond is, volgens de wet, de Staat en deze moet vergunning of concessie verlenen tot het exploiteren van een mijn en het delven van kolen.
Karteren
Deze concessie moest derhalve in kaart worden gebracht. Dit om de afbouwgrenzen aan te geven en voorts om een economische en mijnbouwtechnisch verantwoorde afbouw mogelijk te maken. Dit heet “Karteren”, het overbrengen van de situatie in werkelijkheid op kaart, zodat een (verkleinde) afbeelding ontstaat van deze werkelijkheid. D.m.v. ondergrondse opmetingen werden meetgegevens verkregen, welke vervolgens werden omgewerkt tot karteergegevens. Op basis hiervan werd tot slot de mijnkaart samengesteld. Al deze mijnkaarten zijn op schaal en kunnen zowel in een plat vlak worden weergegeven alsook in een hellend vlak.
De kaarten zijn bovendien gecoördineerd. Een coördinatensysteem is een systeem om te komen tot een plaatsbepaling. Daartoe is aansluiting gezocht bij het systeem “der Nederlandse rijksdriehoeksmeting”, met als nulpunt de toren van de O.L.Vrouwekerk te Amersfoort, het systeem van het “Nederlands mijngebied” met als nulpunt het rijksdriehoekspunt te Ubachsberg (op de Vrouwenheide en nog steeds significant aanwezig, maar niemand weet wat deze steen betekent) en tenslotte het systeem “der Oranje Nassau mijnen”, met als nulpunt het middelpunt van schacht 2 van de ON I ( waar thans Nederlands Mijnmuseum is gevestigd).
Het mijnreglement schreef overigens voor dat alle ondergrondse metingen aan het rijksdriehoeksnet moesten worden aangesloten en het is om deze reden dat het triangulatiepunt Ubachsberg voor het hele Limburgse mijngebied als nulpunt was aangewezen.
Werkplannen
De aldus opgemaakte mijnplannen zijn vervolgens vertaald in werkplannen, die de afbouw van steenkool mogelijk hebben gemaakt. Daarnaast was er een jaarplan (plan waarop het afbouwprogramma van het lopende/komende jaar) is aangegeven en een luchtplan (plan waarop de aanvoer van de verse – en afgewerkte lucht, alsmede de diverse deuren en (hulp) ventilatoren staan aangegeven (ventilatieplan). Voorts detailtekeningen t.b.v. laadplaatsen der verdiepingen, de omgeving van de schachten met locomotiefloods, pompenkamer en watergalerijen, werkplaatsen en magazijnen, op- en neerbraken etc.
Meten
De metingen werden verricht m.b.v. theodolieten (meetinstrumenten) en andere hulpmiddelen. Ook deze zijn in ruime mate aanwezig bij Nederlands Mijnmuseum. Alle ondergronds opgemeten gegevens werden direct na elke dienst bij de kaartenkamer bovengronds aangeleverd en vervolgens verwerkt. Een totaal overzicht van een mijnkaart geeft meteen aan welk een enorm aantal arbeidsurenuren hierin zijn verwerkt.
Geen enkele terrasaanbidder op het Pancratiusplein heeft er enig idee van wat er zich enkele honderden meters onder zijn voeten heeft afgespeeld. Waar is de trots van mijnbouwhoofstad Heerlen toch gebleven?
HèHè. Dat werd tijd! Eindelijk eens een artikel waarin op uitgebreide schaal ons rijke mijnverleden wordt belicht. Hulde aan de samenstellers.
Ik hoop dat er nog veel meer zal volgen. Mooi dat het originele beeldmateriaal wordt gebruikt. Zou toch zonde zijn als er nooit meer iets mee wordt gedaan. Ik hoop dat er veel reacties komen.
Veel van de ( iets ) ouderen moeten toch nog iets kunnen vertellen over hun ervaringen met alles wat met de mijnen te maken had.
Als kleine jongen speelde ik met mijn autootjes op de vloer in onze woonkamer. Dan hoorde ik wel eens gerommel diep in de grond.
Mijn oom die koelpiet was vertelde dat ze dan ondergronds nieuwe gangen maakten met dynamiet.
Onlangs sprak ik een ex-mijnwerker die me vertelde dat hij de eerste gids was in het mijnmuseum. Hij zei dat hij zoveel verhalen kon vertellen.
Heerlen vertelt was hem niet onbekend.
Wat zou het mooi zijn als hij ons kon laten meegenieten van zijn ervaringen.
Groetjes. Ton.
Veel jongere lezers zullen er geen idee van hebben hoe diep de mijnwerkers afdaalden om kolen te delven in de Limburgse mijnen. Ik herinner mij op de staatsmijn Wilhelmina in Terwinselen op een diepte van ongeveer 1000 meter geweest te zijn. Dit was in het kader van een opleiding van de staatsmijnen.Ik weet niet of er van deze diepte nog kolen zijn opgehaald want het gangenstelsel was nieuw. Misschien dat iemand van de lezers er meer over weet?
vanaf 506 mtr naat 785 mtr met tussenschacht.
786 mtr verdieping. Hier waren 2 kolenpijlers genaamd :
Tinus 1 en Tinus 2. Zeer warm.
Ben er geweest in 1959- 1960 als UTS stagair Electro
Op de staatsmijn Wilhelmina (“d’r Sjtaat”) heb ik een tijdje (een paar weken?) begin 60’er jaren op de 785 m verdieping gezeten, als praktikant vanuit de TH Aken. Het kunnen best Tinus 1 en 2 zijn geweest maar wij noemden de laag “Finefrau”, een benaming die in het Akense bekken voor deze laag gangbaar was. En ja, dat het er warm was kan ik alleen maar beamen … .
Overigens heb ik nog een vreemd verhaal over de Wilhelmina. Mijn vader had een fotozaak aan het begin van de Willemstraat. Een van zijn klanten was ene Zweers, een elektrotechnisch opzichter op de Wilhelmina (met zijn dochter Martha heb ik nog iets gehad; jammer dat het door mijn onnozelheid niets geworden is want het was een mooie lieve meid). Ze hadden ondergronds natuurlijk ook wel storingen in de energievoorziening. Dan sjouwde Zweers door de steengangen en galerijen, op zoek naar een kabelstoring. Als hij niet 1-2-3 iets vond voer hij weer uit. Thuis liep hij in dan gedachten het hele trace nog eens na, in aanwezigheid van zijn vrouw. Als zij zei: stop, hier is het, ging hij de volgende dag weer naar beneden en vond het.
Ik ben nooit verder geweest dan het gebouw waar de lonen uitbetaald werden op de Emma. Ik mocht toen met mijn vader mee. Mede omdat hij vaak ziek was heb ik hem, jammer genoeg, nooit durven vragen naar zijn ervaringen als houwer en later meester-houwer. Hij stierf toen ik 17 was.
ik moet een presentatie maken over de oranje Nassau mijnen. kan iemand mij vertellen hoe een mijn in de industriële revolutie werkte? Wat zou een handige deelvraag zijn? alvast bedankt!