Elke wijk in Heerlen had in de vijftig- en zestiger jaren zijn eigen bakker- en broodbezorger. Zo had je Buntinx, met zijn bakkerij aan de Eurenderweg. Hij had klandizie, meen ik, in de omgeving van de zuidelijke Benzenraderweg richting Welten en Benzenrade.
Rond de Heesberg en Heerlerbaan was er plek voor bakker Meertens van de Nieuwhuisweg. Bakker Lenoirs district lag onder andere rond de Noordbenzenraderweg en dan had je natuurlijk nog de O.D.B.-bakkerskarren die het gebied vanaf de Parrallelweg verzorgden.
Schuin tegenover de bakkerswinkel van v. Birgelen in de Nobelstraat lag ook nog bakkerij v. Loo. Dát was onze bakker. Hij nam de broodvoorziening richting Akerstraat en Caumerbeeklaanbuurt voor zijn rekening. Het was toen gebruikelijk dat de bezorging van het dagelijks brood huis-aan-huis gebeurde met kar en paard. “Gène”, zeiden alle kinderen in onze straat als ze met elkaar over bakker Eugène Van Loo spraken, maar als we bedelden om op de bok van zijn bakkerskar te mogen zitten, spraken we hem aan met een smekend :“ Bakker Gène….”.
Blacky
Ik deelde met bijna alle kinderen uit mijn straat de fascinatie voor zulke trekpaarden in het algemeen, en voor Blacky de hengst van broodbezorger Gène in het bijzonder. Zelfs de merrie van groenteboer Heerlinks, die uitzag alsof hij schimmelde en ook zo rook, genoot onze sympathie, maar dat kwam omdat we mededogen voelden als Heerlinks het arme dier schopte en zweepte.
Bewonderend spraken we over de enorme aantallen p.k.’s waarover zo´n beest moest beschikken om een met honderden water- en melkbroden, pistolets en kadetjes en suikerkoeken en daarbij ook nog enkele personen beladen kar, te kunnen trekken. Ook aanschouwden wij telkens weer vol bewondering de enorme kont. Uit het grote knipoog vlak onder de staart drolde Blacky steevast, ter hoogte van het huis van Houben, van die mooie, glimmende, goudbruine, dampende vijgen die langs de bilspleet glijdend op het asfalt ploften.
Wat er bij beesten achter uitkomt moet er eerst van voren ingestopt worden
Mijn moeder kwam gedurende een korte periode vlak na zulk ´n evenement met blik en veger de dampende vijgen verzamelen om ze in ons moestuintje met de grond te vermengen.
Ook wachtten we vaak geduldig tot bij het huis van Haan, op het eind van de straat, om weer getuige te kunnen zijn van de sissende kracht waarmee Blacky zijn straal in de straatgoot liet spetteren. De pisgeur (die weeïge geur herkende ik als cafébezoeker jaren later ook op dronkemanstoiletten) snoven wij vol ontzag op. Wij snapten toen al; wat er bij beesten achter uitkomt moet er eerst van voren ingestopt worden. Bij dit paard was dat niet anders. Blacky dronk namelijk met gemak een hele emmer water leeg en vast voedsel vreten was voor dit dier wel uiterst confortabel: rondom zijn lang getande muil met zachte grijze neusgaten en rozige lippen waarop verspreid lange soloharen stonden, hing aan riemen vastgesnoerd, een lederen zak in de vorm van een gedeukte emmer. Daarin had Blacky voortdurend de beschikking over een voorraad haver. Een voorraad die wij van bakker Eugène mochten aanvullen, wanneer wij hem dringend waarschuwden voor de aanstaande hongerdood waaraan zijn paard volgens ons bloot stond.
Elke werkdag, inclusief de zaterdag, draaide onze gehoefde vriend, rustig snuivend zijn bakkerskar vanaf de kruising Akerstraat onze Caumerbeeklaan in. Als bakker van Loo aan de overkant ter hoogte van het Soons- en het Hoesselshuis zjwungelend de houten remklossen tegen de ijzerband van het karrenwiel had geperst, mochten maximaal twee kinderen uit onze straat via de ijzeren opstapbeugel de bok beklimmen.
Wielke, ook wel “Monkey” genoemd, en ik, wij waren deze keer zonder verdere concurrentie voor de eerste-rangsplaatsen op de bok van de altijd glimmend gepoetste bakkerskar. Met een lange kraakpiep gevolgd door een doffe dreun, hoorden we het open- en dichtgooien van de kardeur achter ons. Van Loo had dan zijn ovaal gevlochten mand gevuld met heerlijk zwoel geurende wegken, mikken, gries- en zjwatbroeëd, terwijl wij vooraan op de bok verwikkeld waren in een strijd wie de teugels mocht vasthouden. De verliezer was ditmaal ik, maar voor mij was er de troostprijs van het beheer over de remzwengel, dus legde ik mijn hand alvast erop.
De drollenvanger
Trots beschouwden wij onze posities vanaf de bok en snoven vergenoegd de bekende paardengeuren diep in onze longen. Maar wat was dat? Als verstard priemden zich onze uitpuilende ogen op de brede batsen van Blacky. Onze adem stokten en langzaam draaiden onze hoofden naar elkaar toe. Verbazing, ontzetting en verontwaardiging tegelijk hadden zich van ons meester gemaakt. Beiden hadden we onze conclusie al getrokken… een of andere grappenmaker, of waarschijnlijk dat dierenpestersjong van een Jerrie van de Kaldenbornweg had… de haverzak van Blacky aan de áchterkant van het arme dier gehangen!
Het duurde een tijdje voor het bakker Gène gelukte ons uit te leggen, dat een drollenvanger voor de straathygiëne een prima oplossing was !
(overigens: mijn oudere broers waarvan er een op de H.B.S. en de ander op de M.T.S. zat, droegen ook drollenvangers, maar daarmee werden spottend hun pofbroeken aangeduid.)
Een mooi verhaal over het paard van mijn oom Gene. Nog even een opmerking bij de foto met kar en paard met opschrift Eugene van Loo. Vera van Loo is de dochter van Eugene en niet de kleindochter. Mijn andere oom Funs van Loo was ook bakker en zorgde voor de broodbezorging in een aantal andere wijken in Heerlen. De bakkerij was, zoals gezegd in de Nobelstraat, het ouderlijk huis van mijn moeder. Zij was de jongere zus (Mia) van Gene en Funs en bezorgde op de fiets in de dertiger en veertiger jaren van de vorige eeuw de verse broodjes en brood ’s morgens vroeg bij verschillende adressen in Heerlen.
Een kleine correctie: er wordt in dit, voor mij zeer herkenbare, verhaal gesproken over de schimmel van Heerlinks. De juiste naam van die groenteboer van de Heerlerbaan is echter Geerlings. Ik herinner mij de groentewagen met die schimmel ervoor nog goed. En ook dat Geerlings niet al te zachtzinnig met z’n paard omsprong.
Dat was blijkbaar in die tijd niet ongewoon. Als jongetje kwam ik regelmatig op de boerderij van de fam. Frankort op de Dr. Clemens Meulemanstraat. Daar heb ik ook wel meegemaakt dat hun paard met een dikke stok vanaf de bok van de wagen geslagen werd en zo gedwongen werd om die wagen de steile holle weg vanuit Vrusschemig richt Zandweg de berg op te trekken.
Theo, je hebt gelijk met Geerlings. Ik had de naam i.v.m. privacy verbasterd tot Heerlinks.
gr. John Bovendeert