De Smedestraat eindigde bij de tuin van Dinger; het was eigenlijk geen tuin, meer een uitgestrekt privé-park, aangelegd door meneer Dinger, degene van de bank op het Hesselleplein. Mijn ouders wisten dat hij veel reizen had gemaakt en van daar exotische planten, bomen en struiken had meegebracht en die in de tuin geplant. Meneer Dinger heb ik nooit gekend, hij was al overleden toen ik in de Smedestraat woonde. In de grote villa woonde mevrouw Dinger. Het was háár tuin, ze wandelde er zo graag in: een oudere dame, klein, altijd in het zwart gekleed. En sommige mensen uit de Smedestraat hadden toestemming om ook in haar tuin te wandelen.
Dit is deel 3 uit “De verhalen van Susanne Gondrie-Belt“
De tuin van Dinger was een beetje een sprookjeswereld, een magisch gebied, vlakbij onze straat. Een grote groene dubbele houten poort was de grens. Opzij rechts was een groen houten hekje, daar konden we door naar binnen.
Je kon lang door de tuin wandelen, er was veel te zien. Ik herinner me nog de herten, het laantje met de berkenbomen en het water met het bruggetje erboven, de rozenperken met de theerozen die zo heerlijk roken; en het donkere gedeelte, tegen de muur van de Hamerstraat.
Mevrouw Dinger
Het geheel had iets magisch-realistisch: de tuin hoorde wel bij de Smedestraat, maar ergens was het ook een andere wereld. Mevrouw Dinger had dat ook een beetje: ze was betrokken bij de families van de straat maar ze was verder ook erg op zichzelf. Toen mijn vader een zware operatie had gehad en moest aansterken was ze een van de eersten die mijn moeder aansprak. “Zeg tegen uw man dat hij, wanneer hij maar wil, in de tuin mag komen wandelen. En hier is nog iets voor hem”. En mijn moeder kreeg een zak met peren uit eigen boomgaard van haar. Later zei mijn vader vaak dat het hem zo goed deed, die wandelingen door die tuin.
Maar toch, als we mevrouw Dinger zagen lopen, in het zwart, een beetje gebogen, bij haar huis waar ze helemaal alleen woonde, dan had ze iets van een toverfee.
Later is ze naar het noorden verhuisd, dat weet ik nog. Het huis is daarna gekocht door tandarts Gordijn en zijn vrouw. Maar na verloop van tijd zijn zij ook weggegaan.
En van die tijd af werd de tuin niet meer onderhouden. Wij, de kinderen uit de buurt, konden toen wanneer we maar wilden, door de tuin zwerven die langzaam verwilderde. Er kwamen steeds minder rozen, maar die er nog groeiden roken tot op het laatst nog altijd even heerlijk. Gras en onkruid schoot overal op en het donkere gedeelte bij de muur werd drassig.
Maar voor ons was het een prachtig magisch wild land. En even voelden we ons weer de elfjes met de takken van de treurwilg om.
En we wilden dat het altijd zo zou blijven. Maar dat kon natuurlijk niet.
De heer Dinger werd in 1888 in het toenmalige Nederlands Indie geboren, waar zijn familie in goede doen was. Zijn grootvader was een welgestelde suikerbaron. Dinger zelf kwam naar Nederland om in Delft te studeren. Nadat hij in 1910 als civiel ingenieur was afgestudeerd, trad hij nog in het zelfde jaar in dienst van de Staatsmijnen. Abusievelijk wordt steeds vermeld dat Dinger mijndirecteur was maar dat is hij nooit geweest en hij heeft zich met de steenkolenmijnbouw als zodanig nooit bezig gehouden. Dinger werd in 1918 verantwoordelijk voor de bouwafdeling van Staatsmijnen. In de jaren twintig liet hij de parkachtige tuin door een architect aanleggen.
In tegenstelling tot wat de schrijfster verklaart heeft ir. Dinger nooit aan de Smedestraat gewoond. Tot aan zijn plotselinge dood in 1952 woonde de familie Dinger op het adres Valkenburgerweg 29 in een grote 2-onder-1-kapper. Decennialang was mijndirecteur prof. Iterson de naaste buur. Na het overlijden van Dinger heeft Staatsmijnen de woningen gerenoveerd en woonde onder andere directeur Rotier hier nog. Deze villa is begin jaren tachtig gesloopt.
De weduwe Dinger-Nieuwenhagen (!) vroeg eerst in 1954 vergunning aan om de bewuste woning aan de Smedestraat te mogen bouwen.
De familie Dinger was tot begin jaren zestig eigenaar van Hoeve De Aar.
Interessant om te lezen dat dhr. Dinger nooit in de villa heeft gewoond. Maar bij ons in de straat heette het park nu eenmaal “de tuin van Dinger”. Zelf heb ik ook alleen maar mevrouw Dinger (weduwe van) gekend.
Dat de ingenieur Dinger alleen aan de Valkenburgerweg 29 heeft gewoond en zijn weduwe eerst na zijn dood de villa aan de Smedenstraat heeft laat bebouwen verandert niets aan het begrip “de tuin van Dinger”. Deze tuis was eigenlijk een park en het totale grondbezit van de heer Dinger in de omgeving oversteeg zowaar de omvang van “zijn tuin”. Zo was Dinger de eigenaar/bouwer van modelboerderij Hoeve de Aar, die eerst in de jaren zestig door zijn erfgenamen is verkocht. Ook de Oostenrijkse woning in de bocht van de Oude Lindestraat was eigendom van ir. Dinger en werd in eerste instantie door een uit voormalige Nederlands Indië teruggekeerde zus bewoond.
Hallo mevrouw Gondrie, hallo meneer Theunissen,
Op internet is niet veel informatie te vinden over de Dinger tuinen, u weet er klaarblijkelijk veel vanaf. Graag wil ik met u in contact komen om zodoende meer te leren over het “Dingerverhaal “.
Groet Rudi Jansen