Bron: Nico Jesse | Het boren van schietgaten.

Waterpatronen en springstoffen

De Heerlense – en in feite de hele omliggende ondergrond, van de Duitse grens bij Kerkrade tot aan de Belgische grens aan de Maas bij Maasmechelen, pakweg een gebied van zo’n 30 bij 15 km met een diepte van 1 km –  is doorkliefd met honderden kilometers mijngangen (tunnels).

Deze staan thans vol met mijnwater. In Heerlen bij Nederlands Mijnmuseum, waar om de 14 dagen het peil wordt gemeten en monsters worden genomen van de kwaliteit van het mijnwater, is het niveau van het mijnwater thans gestegen tot ca. 90 m. onder het maaiveld.

Bron: Nederlands MijnMuseum | Er volgde een zaligmakende stilte
Bron: Nederlands MijnMuseum | Er volgde een zaligmakende stilte

Al die mijngangen zijn aangelegd door mijnwerkershanden. In de beginperiode van de mijnbouw, rond 1900 zelfs helemaal handmatig, in de loop der tijd met behulp van hulpmiddelen (boorstangen, boorzuilen), waarbij eveneens de ontwikkeling van de “schiettechniek” een voorname rol heeft gespeeld.

Het gebruik van springstoffen
“Schieten” is de ondergrondse benaming van het gebruik van springstoffen. Waar sinds in het begin van de 17e eeuw het buskruit als springstof in de mijnen werd gebruikt, ontdekte omstreeks 1847 Sobrero in Turijn de nitroglycerine, aan het praktische gebruik waarvan echter grote gevaren waren verbonden. Eerst nadat de Zweedse ingenieur Alfred Nobel er in 1866 in slaagde deze gevaren te ondervangen (vloeibare nitroglycerine laten opzuigen door kiezelgur =gurdynamiet) en vervolgens deze springstof niet door een vlam tot ontploffing te brengen (in tegenstelling tot buskruit), maar door de uitvinding van het slaghoedje, was de “gurdynamiet” snel ingeburgerd.

Nobel ontwikkelde de “gurdynamiet” verder en kwam vervolgens tot een plastische gelatine-achtige stof, de “sprenggelatine” en nog later, door de nitroglycerine direct met zo’n mengsel met houtmeel en salpeter te binden, tot zogenaamde “mengdynamiet”. Uitgaande hiervan werden later de eerste mijngasveilige springstoffen ontwikkeld, aangezien het aantal mijngasontploffingen inmiddels schrikbarende vormen had aangenomen.

Voorts werd in de tijd eveneens gewerkt aan de verbetering van de ontstekingsmiddelen. De ontsteekmethode bleek eveneens een bron van gevaren te zijn. Een mijngasexplosie wordt immers ingeleid door een vonk met een bepaalde temperatuur. Zowel schiettoestellen als ook de ladingen (die niet of niet voldoende afgedicht waren, zodat de gassen van de eerste patronen de volgende patronen uit het boorgat konden slingeren, terwijl deze nog niet helemaal omgezet waren) werden geperfectioneerd. Dit laatste werd opgelost door de slagpatroon steeds als laatste in het boorgat aan te brengen met vervolgens ter volledige afsluiting een leemaanvulling (leempatroon), naderhand gevolgd door de waterpatroon (hierover aan het slot meer).

Bron: Nico Jesse | Het boren van schietgaten.
Bron: Nico Jesse | Het boren van schietgaten.

Tijdschieten en momentschieten
Nadien volgde de ontwikkeling en invoering van het “tijdschieten”, ter verbetering van het tot dan geldende “momentschieten”. Bij “momentschieten” worden alle schoten van een bepaalde serie gelijktijdig ontstoken en scheppen zo de benodigde vrije ruimte in het gesteente voor de volgende serie schoten. Door nu in de momentontsteker een vertragingssas aan te brengen, is het mogelijk om de ontstekers der verschillende series boorgaten op hetzelfde moment te ontsteken, echter de springstofladingen met tussenpozen van een bepaalde tijd. We spreken dan van “milliseconde-ontstekers” (gedeelten van seconden, zoals b.v. 0-3 m.s.,34-37 m.s. of 68-71 m.s.). Deze methode kende een zeer gunstige uitwerking, zowel bij het schieten in de “steen” (steengangen) als in de “kool” (toevoer- en afvoergalerijen).

Bij een gemiddelde steengang of galerij (3.50 m. breed, 2.50 m. hoog) werden zo’n 30 á 35 gaten geboord van elk 2,50 m. diep (de afslag), volgens een strak voorgeschreven schema, te beginnen met de “inbraak”. Dit om een optimale uitwerking te krijgen. De totale tijdsduur, bij een gelijktijdig gebruik van 2 of 3 zware boorhamers (ca. 30 kg.) op boorzuilen, nam ca. 1½ tot 2 uur in beslag. Alles onder een hels kabaal (120 dB per boorhamer), waarbij men elkaar absoluut niet verstond en onderlinge communicatie alleen per handgebaren gebeurde. Van beschermende oordopjes had men toen nog geen weet, reden dat veel mijnwerkers tegenwoordig met een permanente fluittoon in hun oren rondlopen. Nadat het laatste boorgat geboord was en de persluchtboorhamers tot zwijgen waren gebracht volgde een zaligmakende stilte.

De boorgaten vullen
Aansluitend moesten de boorgaten worden gevuld met springstofpatronen. De “inbraak” met minder patronen dan de overige gaten, omdat deze veelal korter (minder diep) waren. Deze springstof werd dagelijks afgehaald en meegenomen vanuit het springstofmagazijn ondergronds (geschossboeët). Elke volle kist woog zo’n 10 tot 15 kg, en werd dan over langere afstanden op de schouder hangend meegenomen. In totaal ruim 300 springstofpatronen, “Ammon Gelit” of “Wetter Energit”, afhankelijk van waar deze werd gebruikt (kool of steen). Zoals reeds vermeld werd in elke laatste patroon een ontsteker aangebracht, m.b.v. een koperen pen.

Waren alle boorgaten “bezet” (voorzien van patronen) dan werden de onderlinge patronen d.m.v. schietdraden aan elkaar bevestigd en tot slot “doorgemeten” met de Ohmmeter, teneinde te kunnen bepalen of alle schoten waren aangekoppeld (weerstandmeting van de totale bedrading). Tevens vond dan nog een laatste controle plaats op de eventuele aanwezigheid van mijngas.

Op scherp
De zaak stond nu op scherp en de hele frontbezetting (meestal 4 man) ging dan weg van “het front”, terug in de galerij of steengang naar de plek waar de boel tot ontploffing zou worden gebracht, ±75 m. verderop (achter de schietplaat). Daar werd de schietkabel aan het schiettoestel bevestigd en na de gebruikelijke kreet van “’t brent” volgde een enorme explosie. Eenmaal de schietdampen (wolken van genot…) voorbij waren getrokken, begaf het hele gezelschap zich weer terug naar het front. Aansluitend werd “de afslag” ( nu een hoop verbrijzelde steen met een inhoud van 22 m³) weggeruimd en het bouwwerk geplaatst om…vervolgens weer van voren af te beginnen. Dat gebeurde dan dag in dag uit, jaar in jaar uit, kilometer voor kilometer.

Bron: Nederlands Mijnmuseum | De schiethouwer in vol ornaat. Vanaf links: de Ohmmeter, het tasje met ontstekers, de benzinelamp, de sleutels van de munitiekist en de munitiekist
Bron: Nederlands Mijnmuseum | De schiethouwer in vol ornaat. Vanaf links: de Ohmmeter, het tasje met ontstekers, de benzinelamp, de sleutels van de munitiekist en de munitiekist

Waterpatronen
Tot slot nog iets over de waterpatroon. Deze had, zoals eerder opgemerkt de leempatroon verdrongen als afsluiter van het boorgat (betere detonatie en stofbestrijding, minder uitwerking van de schadelijke schietgassen). Deze waterpatroon was een gewone plasticcapsule van 30 cm. (met dezelfde doorsnede als de schietpatroon) gevuld met (aanvankelijk kleurloos) water. Verleidelijk als dat was, werd deze steeds meer gebruikt als aanvulling van het drinkblik, zeker als dit reeds enige tijd leeg was en men dorst had. Echter was dit geen drinkwater en schadelijk voor de gezondheid.

Toen dit eenmaal was doorgedrongen bij de mijndirectie werd als tegenmaatregel het water voorzien van een blauwe kleurstof. Echter heeft deze maatregel niet kunnen voorkomen, dat de menselijke consumptie voorgoed voorbij was. Stoere mijnwerkers weet je…

De steenberg
En als men tegenwoordig een x-willekeurig kind vraagt: “Weet je waar Snowworld ligt”, krijg je gelijk een bevestigend antwoord. Maar dat de “Snowworld-berg” een berg mijnstenen is, ontstaan uit dat jarenlange zwoegen van mijnwerkers, zoals hiervoor beschreven, weten slechts weinigen. Triest eigenlijk…

Ingezonden verhaal

Als lezer van HeerlenVertelt.nl zal het vaak voorkomen dat u gebeurtenissen, locaties of gebouwen herkent. Wanneer u graag zelf een verhaal hierover wilt schrijven en insturen kan dit natuurlijk!

4 gedachten over “Waterpatronen en springstoffen”

  1. Hallo Wiel, ik hoorde je onlangs opL1-tv zeggen dat je het betreurt dat we niet meer spreken van ” oostelijke en westelijke mijnstreek “. Helemaal mee eens. Jammer he.
    Ook vertelde je over koempels die bij het ABP gingen werken. Ik heb er zelf een paar meegemaakt. In het begin hadden die jongens het niet gemakkelijk. Hun opleiding was vaak niet zodanig dat ze administratief werk konden doen. Op mijn afdeling werkten ze in het archief of deden ondersteunend werk. Wat een inzet toonden die knapen!
    Nooit ziek, zeer plichtsgetrouw en hartstikke collegiaal. Natuurlijk waren er van die ingebeelde ambtenaren-figuren die neerkeken op die hardwerkende jongens, ik heb echter persoonlijk zeer veel lovende woorden voor hen. Prima collega’s, eenmaal hun vertrouwen gewonnen kon ik me geen betere kameraden wensen!
    Ook buiten kantooruren stonden ze altijd voor je klaar. Over dat schieten lndergronds:
    Als ik als kleine jongen ( zo rond 1952 ) met mijn autotjes op de grond lag te spelen dan hoorde ik soms gerommel diep onder de grond. Een oom van mij was koempel op de ON-2 en die vertelde me dat er mijngangen werden geschoten.
    Leuk verhaal van jou, dat er nog maar meer mogen volgen.

  2. Wiel,
    Hetgeen jij schrijft is uit het hart gegrepen.
    Ik ben trots dat ik een mijnwerker ben geweest.
    Het is een vak, ambacht en kunst.
    Alleen de buitenwacht is daar niet van op de hoogte.
    Ik wens jou ook veel succes met het Mijnmuseum.
    Glück Auf.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.