Mijn belangstelling voor auto’s en voor alles wat van ijzer was leidde vanzelfsprekend tot de keuze voor werktuigbouwkunde. Ik vond het een prachtig begrip en ik vertelde het met trots en antwoordde wanneer iemand vroeg wat dat betekende: ‘dat gaat over alles wat van ijzer is’. Dat zou ook lang ongeveer juist zijn.
Heerlen was in die jaren (1962) het Limburgse centrum van de moderniteit. In alles de tegenhanger van Maastricht en voor mijn gevoel was het naar school gaan in Heerlen een grote stap voorwaarts. Er waren veel scholen en veel jonge mensen. De mijnindustrie typeerde de stad en de streek en had gezorgd voor veel industriële nijverheid, een krachtig winkelcentrum, intens verkeer, een veelheid van uitgaansgelegenheden, veelkleurige bevolkingsopbouw, verstedelijking in de omgeving en veel arbeiderswijken en trieste straten.
Maar ook mooie gedeelten met onwaarschijnlijk grote woonhuizen, villa’s. Heerlen was onoverzichtelijk want nauwelijks te onderscheiden van alles wat er omheen lag; het was een verstedelijkt gebied maar duidelijk was dat Heerlen van dat alles het centrum was. Natuurlijk ook toen al werden er regelmatig in de krant berichten gepubliceerd dat de mijnindustrie over haar hoogtepunt zou zijn. De steenkoolvondsten moesten te diep gedolven worden; de veiligheidseisen te hoog om dat in combinatie daarmee nog rendabel te laten zijn. Bovendien, het werk in de mijn was geen pretje. Dat wist iedereen. Maar in 1962 floreerde het nog.
‘Jong Heerlen’
In Heerlen was nog maar net en van de grootste en dus modernste vestigingen van Vroom en Dreesman geopend. Een prachtig warenhuis met veel nieuwe elementen zoals een grote koffiebar, die al snel door ‘jong Heerlen’ werd ingenomen maar ook een uitgebreide boekwinkel. En Heerlen had al het Glaspaleis van Schunck en het eveneens spiksplinternieuwe warenhuis de Grand Bazar. Vlakbij het station was de eerste disco-bar met de hele dag muziek met een disc-jockey, de Bonanza bar. Er werd niet alleen de hele dag naar muziek geluisterd maar ook gedanst. In de weekenden waren er zeer veel uitgaansgelegenheden in alle klassen van beschaafdheid en soorten.
La Veneziana
Het Pancratiushuis was een neutrale uitvalsbasis voor veel jonge mensen. In drie zalen was er muziek en dans, meestal drie avonden in het weekend. De Italiaanse familie Belfi had in de Oranje-Nassaustraat een ijssalon die onder jongeren erg populair was. La Veneziana was het trefpunt, cappuccino de eerste koffie die ik dronk soms na een ‘Dame Blanche’. De ijssalon ging zo goed dat in die jaren een tweede vestiging geopend werd. De familie Belfi liet daar haar belangstelling voor de architectuur zien door de bouw van de nieuwe zaak en door in die nieuwe ijssalon veel architectuurtijdschriften op de leestafel te hebben. Het was mijn eerste kennismaking met de esthetische kant van het bouwen en inrichten. De ijssalons waren de hele dag door levendig, charmant en ontspannen. Ze waren het trefpunt van de leerlingen van de scholen in Heerlen: de ijssalons, de koffiebar van V&D en zo waren er nog wel wat punten. De school en de stad waren één.
Niet alleen de school en de stad waren een; ook het curriculum dat geboden werd was een afspiegeling van een echte en objectief tastbare wereld. Een wereld die heel nabij was.
De ambachtsschool
De UTS was onderdeel van de ambachtsschool (lts) en daar in de vijftiger jaren als instrument van de Nederlandse naoorlogse industrialisatie politiek aan ontsproten. De Heerlens ambachtsschool was op leeftijd; als gevolg van de industriële ontwikkeling van de streek was er al vroeg een hoogwaardig nijverheidsonderwijs. Een trotse ambachtsschool op een van de mooiste plekjes van de stad: het burgemeester de Heselleplein.
Een indrukwekkend gebouw: twee hoge verdiepingen met een groot lichtrood pannendak, een klein torentje met een uurwerk aan de voorkant boven de hoofdingang, een lange gevel met twee zijflanken. Aan de achterkant een groot plein waarop later een kantine annex aula gebouwd is, fietsenstalling en een verzameling van voertuigen die voor het onderwijs als demonstratiemateriaal dienden. De school had een variëteit aan lokalen: grote werkplaatsen, meetlokalen, kleine laboratoria, tekenzalen en gewone leslokalen. Die verscheidenheid aan lokalen was tegelijk een afspiegeling van het leerplan dat tijdens de week doorlopen werd: er werd getekend, proefjes gedaan, gewerkt in de werkplaatsen en er was warempel gymnastiek onderwijs met een volledige gymnastiekzaal en een gespecialiseerde leraar. In de school hing de hele dag een aangename bakkerij lucht, bijna dagelijks was we een groot aanbod van banket te koop dat door leerlingen in de bakkersafdeling gemaakt was. Het gebouw met haar brede gangen en trappenhuis stond verder vol met technische objecten: motoren in alle soorten, pompen, compressoren, staalconstructies, productiemachines, kettingen, gereedschappen en veel objecten uit de mijnindustrie. Je keek je ogen uit!
Samen met Ferdinand Mertens bezoeken we in deel twee van “Een technische school: wat een school!” de Ambachtsschool.
ja de oude ons bekende ambachtschool, voor mij in de jaren 68 -70 met meester Banjer de gymleraar, meester Koomen de bakkersleeraar, meester Ramackers van het ijzer, “Piet Neus ” houtbewerken, der “Kuusch”, tekenleraar en niet te vergeten de consierge Dhr Peters, waar je als je iets uitgevreten had stoelen en krukken uit de kantine weer moest herstellen als taakstraf.
Maar ook niet te vergeten, meester De la Roy ( engels ), meester Lemmens ( wiskunde ) en pater Jacobs, waar je mocht roken in de klas… en tal van andere namen die mij nu even niet invallen, maar al met al een mooie tijd in een evenzo mooi gebouw.. wie weet er nog andere namen …. vertel het hier….
Mijn vader heeft hier jaren handvaardigheid, fijnmetaal en algemene techniek gegeven. Ik herinner me de open dagen nog goed. Ik mocht dan altijd mee.
Er was ook een tuinman, Cox. Uit de verhalen van mijn vader weet ik dat hij nogal eens het mikpunt van plagerijtjes was. Zo weet ik dat hij zijn auto ooit in een grote doos met een grote strik erop op de parkeerplaats aantrof.