Bron: Rijckheyt.nl | De Drakenmolen in 1995

De Drakenmolen te Hoensbroek

Tot de vele bezittingen van de Heren van Kasteel Hoensbroek behoorden diverse boerderijen en uitgestrekte landerijen, alsmede de Broekermolen of Drakenmolen.

Bron: Privé collectie | De molen in 1910
Bron: Privé collectie | De molen in 1910

Eerste vermelding in 1370
Als eerste vermelding geldt een stuk van 14 juni 1370, waarin Reynard Thorrel van Berne, drossaard van het land van Valkenburg, de “Draeckenmoelen” verpacht voor jaarlijks 3 mud rogge en 6 ½ gulden voor het daartoe behorende land aan ridder Claes Hoen, schout van Maastricht (1). Deze verpachting wordt met een zogenaamde transfix bevestigd door de Hertog van Brabant Wencelaus en Joanna, Hertogin van Brabant (2). Vanwege de trouw van Claes Hoen aan de Hertog van Brabant, zoals door zijn deelname aan de slag bij Baesweiler op 22 augustus 1371, schenkt deze hertog het dorp “in ghene Broeke” met de molen in 1388 aan Herman Hoen I, zoon van de hiervoor genoemde Claes Hoen (3). Dat betekent dat de oorsprong van de molen zeker teruggaat tot de eerste bouwfase van het kasteel, die omstreeks 1375 wordt gedateerd (4). Dat houdt ook in dat de Molenbeek als zijtak van de Auvermoer voor 1370 moet zijn gegraven.

Dwanckmoelen
Uit leenbrieven van 22 februari 1451 blijkt dat de molen vanaf die datum een banmolen (dwanckmoelen) was (5). Dat betekende dat de pachters van de Heer van Hoensbroek verplicht waren om hun graan te laten malen op de Drakenmolen. Na het overlijden van Herman Hoen I in 1404 ging de molen via vererving naar zijn zoon, Nicolaas Hoen I, die getrouwd was met Aleyt Catharina van Marscherel van Wijnandsrade. De weduwe van diens zoon Johan, Maria van Corswarem-Nandrin, kreeg de molen na een lange strijd met zijn broer toegewezen op 21 oktober 1451 6). Daarmee kwam de molen in het bezit van de tak Hoen van Beverst,Velroux en Plaineveaux.

De molen bleef in het bezit van deze tak tot 20 maart 1528 . Via ruil werd toen Herman Hoen III, Heer van Hoensbroeck (1516 – 1543) de eigenaar (7) Op 27 september 1543 verpachtte Maria van Daver, weduwe van Herman Hoen III, de molen met bijbehorende weilanden aan de eerste bekende pachter Dederich de Moelenmeyster uit Nuth voor drie tot zes jaar. De pachtsom bedroeg 22 mud rogge Akense maat ( 1 mud = 8 vat = 100l ) (8).

Waarschijnlijk is de molen in 1608 gepacht door ene Crijns (9), terwijl ze van 1684 tot 1689 verpacht is aan een onbekende meulder. Deze betaalde boven sijnen rogge pacht, 38 gld, 6 libra (Latijn voor pond) suijkers, 2 pepers, 2 libra gimbers en 400 eijer (10). Daarna volgde een periode waarin geen namen van pachters bekend zijn. Wel is zeker dat de molen toen ook een aantal jaren gedreven werd door molenaarsknechten in dienst van de Heer van Hoensbroeck, zoals blijkt uit een tekst uit 1776 Bannael-roggemoolen 2 paer steenen wordt door eenen maelknegt item eenen moolenknegt of kar-dreijver met 2 paerden ten profijte van het casteel gedefructueert en heeft gerendeert voor het jaar 1776 …(11).

1710
Op 10 augustus 1710 is de molen verpacht aan Henrick Hensen, echtgenoot van Maria Hamers, voor: 200 vat rogge, 6 libra suijkckers, 2 libra pepers, 2 libra gimber,1/2 libra noetemuscaet en 200 eijers. (15). De eerste bekende pachter na Hensen was Joannes (Jan) Willem Widdershoven die getrouwd was met Maria Catharina Pluijmaekers en tevens de voorhof van het kasteel pachtte . Op 8 oktober 1785 pachtte hij de moolen en verdere Bouwagie, dan nog eenen Solder om de vruchten dan op te slaenen voor 1800 gld. Maastrichter cours van Franz Hendrik Markies von und zu Hoensbroech (16). Dit contract werd in 1788 verlengd voor 12 jaar (17). Zijn opvolger Joannes Matthis Gielen, echtgenoot van Sophie D(C)oenen, pachtte de molen op 15 januari 1801 voor 1065 gld. per jaar tot 15 maart 1807 (18), maar waarschijnlijk tot de komst van Mathijs Peters omstreeks 1828.

De molen vormde in die tijd met het woonhuis één gebouw van baksteen met een pannen-zadeldak. Aan de bovenzijde had de gewitte voorgevel een fraaie bloktandenlijst in het metselwerk als verloop naar de bakgoot. De kracht werd geleverd door een houten bovenslagrad, dat tegen de linker gevel onder een gemetseld afdak hing. De maalsluis werd vanaf de binnenkant bediend met een haal. In het midden van de vorige eeuw was het rad tamelijk smal. Het had een breedte van 0,82 m en een middellijn van 3,12 m. Het waterrad dreef een houten gangwerk aan, dat in de kelder was opgesteld. De houten maalstoel met twee koppels stenen stonden op de begane grond. Het maalwater werd geleverd door een vergaarvijver, die door een tak van de Molenbeek, een zijtak van de Caumerbeek, van water werd voorzien.(19)

Peters
In 1828 gaf de provincie Limburg aan Mathijs Pe(e)ters een vergunning om mout te malen (20). In de boeken van het markizaat staan de pachtbetalingen van 1.000 tot 1.100 gulden per jaar genoteerd (20). Na het overlijden van Mathijs Peters in 1864 verkregen zijn kinderen, Maria Josepha (oud 22 jaar) en Gerard Hubert Peters ( oud 19 jaar), de leiding over het bedrijf middels een handlichting (21). In 1875 pachtte Gerard Hubert, inmiddels gehuwd met Maria Adela America uit Nuth, de molen van Wilhelm Rudolf Reichsgraf und Markis von und zu Hoensbroech (22).

Bron: Rijckheyt.nl |  De Drakenmolen in 1995
Bron: Rijckheyt.nl | De Drakenmolen in 1995

1908
Na het overlijden van Gerard Hubert in februari 1908 volgde zijn derde zoon Balthasar Hubert Peters, echtgenoot van Maria Catharina Constantia Ackermans, hem op. In 1916 kocht deze de molen met omliggende weilanden van Franz Rudolf Reichsgraf und Markis von und zu Hoensbroech (23). Op 25 februari 1920 ontving de firma B.Peters-Ackermans een vergunning voor de bouw van een schuur bij de molen (24). In 1926 stelde het gemeentebestuur van Hoensbroek voor aan de molen een afslagtak te graven, het waterpeil te verlagen en de bestaande sluiswerken te verruimen. Het waterrad werd vervangen door een turbine en het houten gangwerk door een ijzeren drijfwerk (25). In 1930 werd het bedrijf verplaatst naar de Prins Clausstraat (destijds Stationsstaat) te Hoensbroek. De stuwrechten werden op 15 augustus 1941 verkocht aan het Waterschap van de Geleen- en Molenbeek, waarna de waterlopen werden gedempt (26).

Na het overlijden van Balthasar Hubert Peters in 1964 kwam de molen met omliggende weilanden in het bezit van Ferdinand Victor Hubert Peters, echtgenoot van Gerda Linssen. Na een bewoning door de families Weyers en daarna Prevos werd de molen eind jaren zeventig verkocht aan bouwonderneming Hobru Hoensbroek. Onder leiding van Architectengroep Mertens volgde toen een restauratie van het exterieur waarbij storende aanbouwsels van relatief jonge datum werden gesloopt. Thans is de heer W.Crombach, dierenarts, eigenaar van het gebouw.

Ingezonden verhaal

Als lezer van HeerlenVertelt.nl zal het vaak voorkomen dat u gebeurtenissen, locaties of gebouwen herkent. Wanneer u graag zelf een verhaal hierover wilt schrijven en insturen kan dit natuurlijk!

3 gedachten over “De Drakenmolen te Hoensbroek”

  1. Ik denk dat de naam Drakenmolen twijfelachtig is. Het document van 1370 is moeilijk te ontcijferen. Als je scheel kijkt staat er “Drak-molen” (men gebruikte toen veel afkortingen. Maar de r is niet duidelijk.

    Burgermeester Slanghen, die het eerste boek over de geschiedenis van Hoensbroek schreef, dacht dat het in dit document over de Daniker molen zou gaan.

    De naam is ook onwaarschijnlijk omdat de draak, naar rmijn weten, niet in de heraldiek in Limburg voorkomt. ALle molens in Limburgs hebben topniemen ipv dierennamen.

    De naam komt slechts in enkele documenten voor, nadien heeft het de Broekermoelen.

    Ik ben in de oude molen geboren en ben momenteel de oude documenten aan het herinterpreteren.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.