‘Omdat wij zo goed hebben gebeden’, verklaarde volgens enkele nonnetjes waarom de verhuizing van het St. Jozeph-Ziekenhuis van de Putgraaf naar de Henri Dunantstraat zo goed was verlopen. Een compleet nieuw ziekenhuis verrees in 1968. Er gingen echter een hoop afwegingen en gebeurtenissen aan vooraf.
Terugkijkend was er al veel eerder dan 1968 sprake van ruimtegebrek in het Heerlense ziekenhuis. Eigenlijk in 1945 al, wanneer het toenmalig St. Joseph-ziekenhuis (tegenwoordig onderdeel van Atrium MC) nog aan de Putgraaf gelegen was. Veel bedden, maar veel te weinig ruimte. Soms leidde dit ook tot haast primitieve toestanden. Al zou het ziekenhuis een kwart groter worden, dan nog zou het helemaal vol liggen, zo beschrijf Rob Wolf in ‘Mijn Ziekenhuis (2004). Zò ontzettend lang waren de wachtlijsten ondertussen geworden. In november 1946 weet het college van regenten van het ziekenhuis het dan ook zeker: ‘we moèten uitbreiden’.
Naoorlogse toestand: ‘lastig, maar niet urgent’
Na de bevrijding stond de Nederlandse overheid voor de gigantische taak het land weer op te bouwen. Ze deed haar best om alles zo eerlijk mogelijk te verdelen. Ziekenhuis regent Van Den Berkel reist in 1948 af naar Den Haag om de Heerlense bouwplannen (uitbreiding van het ziekenhuis) te bespreken. Dat leek immers hoognodig. “Urgent?”, werd hem daar de vraag gesteld. “Kijk eens naar Arnhem, waar in september 1944 twee van de drie ziekenhuizen in puin zijn geschoten. En wat te denken van de verwoeste dorpen in Noord-Limburg? Dàt is pas urgent”. De overbezetting van het Heerlense ziekenhuis was hoogstens lastig, zo vonden ze in Den Haag. Maar urgent? Niet in vergelijking met wat er in de rest van Nederland aan de hand was.
Ziekenhuisbouw leek uitgesloten. Het St. Joseph-Ziekenhuis nam zijn toevlucht tot noodoplossingen. Zoals de ‘Zweede Paviljoens’ (door de Zweedse regering geschonken barrakken op een stenen fundament) bij de muur van het kerkhof aan de Akerstraat). In 1947 kon ook het voormalige gebouw van de Vroedvrouwenschool gedeeltelijk gebruikt worden, waar onder andere poliklinieken kwamen te liggen. Ook werden er woonhuizen aan de Akerstraat gekocht waar tevens poliklinieken in verrezen. Tenslotte was het bij veel ziekenhuizen ook geen uitzondering om hun binnenplaatsen en andere open ruimtes vol te bouwen met (onaanzienlijke) gebouwtjes zonder franje, die het totale aanzien van het complex ontsierden. Zo ook in Heerlen, al viel dat wel mee in vergelijking met het landelijk gemiddelde.
Toen puntje bij paaltje kwam verstrekte het AMF (Algemeen Mijnwerkersfonds) een gunstige lening met lage rente. Daardoor kwam er wat meer ruimte voor sanering en uitbreiding.
Frits Peutz
Degene die zich moest ontfermen over hoe deze uitbreiding eruit zou gaan zien, was geen onbekende voor Heerlen: de naam van de architect was Frits Peutz . De lokale grootheid al bekend van het Glaspaleis en het Retraitehuis op de Molenberg. Hij was in 1946 aangetrokken, nadat de contacten met de vorige architect verloren waren gegaan. Zijn saneringsplan hield drie fasen in: Eerst de bouw van een acht verdiepingen tellende flat aan de Groene Boord, vervolgens de bouw van een verpleegstersflat en tenslotte (als laatste fase): een vernieuwing van de kinderafdelingen, de operatiekamers, poliklinieken en behandelruimten. Fase 1 en 2 waren in 1959 helemaal voltooid. Iedereen die had meegewerkt, glom werkelijk van trots. “Wat Heerlen nu weer heeft neergezet, is niet alleen iets dat de toets der kritiek kan doorstaan, maar ook leidinggevend is voor geheel Limburg en daarbuiten,” zo sprak gouverneur Houben destijds.
Toch was de totstandkoming niet geheel vlekkeloos gegaan. De regenten zeiden ontevreden te zijn over Peutz (onder andere over de grote fouten in zijn begroting). Toch bleef men in deze periode met de architect samenwerken.
Een streep door de derde fase
De jaren zestig waren in Nederland een periode van liberalisering. Ambtenaren deden een stapje terug en ‘het veld reguleerde zichzelf’. Initiatiefnemers konden eindelijk hun al meer dan tien jaar gekoesterde wensen vervullen. Na de opening van de flats in 1959 lag de bouw bij het ziekenhuis van Heerlen tijdelijk stil. Niemand wist precies wat de volgende stap moest gaan worden. De derde fase die met Peutz was afgesproken (‘het ziekenhuis gaat tien jaar op z’n kop’) had niet plaatsgevonden. Plaatsgebrek zou ook dan opnieuw aan de orde zijn en bovendien bleef het ziekenhuis dan in het centrum van Heerlen liggen. Met alle gevolgen van dien. Nieuw was namelijk ook het parkeerprobleem. Steeds meer mensen kwamen met de auto naar het ziekenhuis.
In december 1962 brak het St. Joseph-ziekenhuis definitief met Frits Peutz. De architect leverde zijn tekeningen nog steeds te laat, slordig en onvoltooid aan, zo beschrijft Rob Wolf in zijn boek. Of zoals directeur-econoom Poels het destijds uitdrukte: “Hij bracht de tekeningen ter vergadering terwijl ze nog nat waren…”. Hierop volgde de samenwerking met medisch adviesbureau van dr. Petri uit Keulen en architectenbureau Swinkels, Salemans en Knibbeler uit Maastricht. Dit bureau heeft tegenwoordig de naam Architecten aan de Maas en is onder andere verantwoordelijk voor het ontwerp van de huidige nieuwbouw van Atrium MC die dit jaar start. “Er ging een dikke streep door fase 3”. Er resteerden vervolgens nog twee mogelijkheden: totale nieuwbouw aan de Putgraaf, of een compleet nieuw ziekenhuis elders in Heerlen. Het werd dat laatste.
Een Breitfuß-ziekenhuis
Het ontwerp voor het nieuwe ziekenhuis werd gebaseerd op het zogenaamde ‘Breitfuß –model’. De basis (voet) is breed, het been (de opbouw) is hoog. In die ‘toren’ zouden dan verpleegafdelingen gevestigd moeten worden, in de voet de behandelafdelingen en poliklinieken. De opzet was iets ruimer dan nodig, omdat ook over groei in de toekomst nagedacht was.
Maar waar ging dat zogenaamde ‘Breitfuß-ziekenhuis’ dan precies gebouwd worden? Er werd onder andere gedacht over Benzerade en het terrein van de Vroedvrouwenschool voordat burgemeester Van Rooij het huidige terrein voorstelde. Binnen een half jaar had het ziekenhuis alle vergunningen binnen. Specialisten hadden nauwelijks kans op inspraak. Rob Wolf beschrijft: “Er was welliswaar één bijeenkomst voor hen georganiseerd, maar wie wat te zeggen had kreeg daarvoor nauwelijks tijd en bovendien moest er in het Duits gesproken worden…” Toen er eindelijk gebouwd kon worden, verliepen de werkzaamheden zeer voorspoedig. In juli 1967 (na drie jaar en vier maanden bouwen) was het vijftien verdiepingen tellende gebouw klaar en kon het inrichten beginnen.
Verhuizen en openen
We schrijven 2 februari 1968. Maar liefst 357 patiënten worden binnen tweeëneenhalf uur overgebracht en daarmee is de verhuizing van het hele ziekenhuis een feit. Dat klinkt simpel. Toch was het destijds een enorme onderneming. Zelfs het leger hielp een handje mee! Elke patiënt werd voorzien van een label en in de ambulance werd bij het verhuizen elk plekje benut. Alleen Radiotherapie moest nog een jaartje langer wachten, totdat de zogenaamde ‘bunker’ klaar was.
De opening van het reusachtige complex gaat niet onopgemerkt voorbij. Onze (op dat moment nog kroonprinses) Beatrix is op 28 juni 1968 persoonlijk aanwezig om het ziekenhuis te openen, bisschop Moors zorgt voor de inzegening. Op dat moment bevatten veertien van de zeventien verdiepingen verpleegafdelingen (twee per etage) met gemiddeld 35 bedden per afdeling. De twaalfde, dertiende en veertiende verdieping vormen samen het kinderziekenhuis.
Een aantal functies bleven (bewust) buiten het hoofdgebouw. Zoals het techniekgebouw met de energiecentrale, het administratiegebouw en de Radiotherapie (grotendeels onder de grond). Ook werden er twee woonflats met 2x twaalf verdiepingen gebouwd. In totaal waren hier 240 kamers in te vinden. Leerling-verpleegkundigen namen hier hun intrek. De woonflats verloren de laatste decenia van hun bestaan echter steeds meer hun woonfunctie, totdat ze in 2008 afgebroken werden.
Een nieuw ziekenhuis, een … nieuwe naam?
In 1967, het jaar voor de opening, was er nog geen enkele reden om het ‘nieuwe’ ziekenhuis tevens een nieuwe naam te geven. Het zou ‘gewoon’ St. Jozeph-Ziekenhuis blijven heten. Dat veranderde echter (op de valreep), omdat er samenwerking tot stand kwam met een stichting, die in Heerlen een protestants-christelijk ziekenhuis wilde oprichten.
Op initiatief van staatssectretaris A. Bartels raakten de twee besturen met elkaar in gesprek en werd er in april 1967 gekozen voor volledige integratie, in plaats van een klein protestants ziekenhuis naast een groot katholiek ziekenhuis. Het protestantse bestuur vond wel dat er een ‘prijs’ betaald moest worden voor deze beslissing: twee van de tien bestuurszetels èn … een andere naam. ‘Want een gedeeltelijk protestants-christelijk ziekenhuis toch niet naar een heilige heten?’, zo was de opvatting.
Zo gezegd, zo gedaan. Maar de naam kiezen had nog de meeste voeten in aarde. Tot 1968 sprak men tijdelijk over de St. Joseph- Wenckebach kliniek. Vanwege de lengte van deze naam koos het college van regenten uiteindelijk voor iemand uit de lokale, medische historie. Het ziekenhuis ging heten naar zijn stichter: De Wever.
Anno 2013
Vandaag de dag staat het imposante, in 1968 geopende complex nog steeds en hiermee ook het ziekenhuis van Heerlen. In de jaren ’90 volgden er fusies met de ziekenhuizen in Brunssum en Kerkrade en werd locatie Heerlen onderdeel van het huidige Atrium MC. Aan het begin van deze eeuw werd het ziekenhuis in Heerlen nog uitgebreid met een nieuw, glazen entreegebouw. Grote nieuwbouw volgde er sinds 1968 niet, maar daar komt eind mei 2013 verandering in, wanneer de eerste paal de grond in gaat voor een nieuw (vijf verdiepingen tellend gebouw) voor de acute zorg .
Voor wie belangstelling heeft voor architectuur:
“Het St. Jozef-ziekenhuis te Heerlen. Korte beschrijving van de verschillende installaties in het St. Josef-ziekenhuis te Heerlen (uitbreiding 1921-1923)”, door L. Crobach en Ed. Cuypers in het door Ed. Cuypers uitgegeven tijdschrft “Het Huis Oud & Nieuw”, 1918-1926, jaargang 16, blz. 276-298, met plattegronden, exterieurfoto’s, interieurfoto’s van het St. Josef-ziekenhuis te Heerlen, ontworpen door architect Eduard Gerard Hendrik Hubert Cuypers (1859-1927); hij is opgeleid op het architectenbureau van zijn beroemde oom Petrus Josephus Hubertus (Pierre) Cuypers (1827-1921).
“De kerk van het St. Jozefziekenhuis te Heerlen”, door F. Poels in het tijdschrift “Het Huis Oud & Nieuw”, 1918-1926, jaargang 16, blz. 241-272, met perspectieftekening interieur, plattegronden, gevels, doorsneden, exterieurfoto’s, interieurfoto’s van architect Ed. Cuypers. De kunstnijverheid en de glas-in-loodramen zijn van kunstenaar en architect August Hermans, die de leiding had over het filiaal van het architectenbureau van Ed. Cuypers in Roermond. August Hermans is Auguste Arnold Jules Hubert Marie Hermans, officieel Augustinus Arnoldus Julius Hubertus Maria Hermans, geb. Heel en Panheel 5-5-1875, ovl. Laren in Noord-Holland (Zijtak 37) 26-11-1936.
Ed. Cuypers wordt wel de vader van de “Amsterdamse School” genoemd, omdat de drie meest bekende architecten van deze stroming in de architectuur op zijn bureau in de Jan Luykenstraat 2 in Amsterdam zijn gevormd, nl. Michel de Klerk (1884-1923), Joan Melchior van der Mey (1878-1949) en Pieter Lodewijk (Piet) Kramer (1881-1961).
De Heerlense architect Hendrik Teeken (1900-1950) heeft ook op het bureau van Ed. Cuypers in Amsterdam gewerkt.
“De Amsterdamse architect Eduard Cuypers en zijn Bouwbureau Roermond”, door Willem Cartigny; uitg. Fontana, Roermond 2014.
“Levensbericht van Eduard Cuypers”, door G. Vissering in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1928.
Inventaris van het archief E. Cuypers (1859-1927). Archief 1886-1929, door M. Claessens; Nederlands Architectuurinstituut 1992/2005, thans Het Nieuwe Instituut (http://www.hetnieuweinstituut.nl/).
http://www.panoramio.com/photo/114651017