In de wereld van deze stille zomerochtend klinken de sirenes van de koel als de stoomfluiten van oude zeeschepen: langgerekt, laag, doordringend, allesbeheersend. De mannen van de daagsjiech gaan zwijgend de poort binnen. In de straten is het nog stil, enkele mannen en vrouwen die zwijgend naar hun vroege werk lopen of zelfs fietsen.
Dit is deel 1 van het drieluik “Drie juli”.
Voor Iet
Ook in de huizen heerst nog de stilte van de nacht. Alleen bejaarden worden zo vroeg wakker, of mensen gekweld door zorgen, ze zijn even weggedoezeld en schrikken weer wakker in de ontzettende werkelijkheid. Kinderen ontwaken uit hun dromen in de levendige verwachting van weer een dag vol avontuur en ontdekking. De tonen van de sirenes klinken voor de tweede keer, de sjiech daalt af.
Ontwaken
De zon staat al hoog, rechts voor je, boven de Strontgats, het oosten. Uit die richting klinkt ook het moeizaam puffen van de locomotieven die een lege kolentrein de berg op proberen te krijgen: ze slaan een paar keer door voor het regelmatige gehijg aangeeft dat het lukt. Een enkele melkboer heeft z’n paardje al ingespannen, de kannen op z’n kar gezet en gaat stadwaarts om bij de coöperatie melk in te slaan en aan z’n toer te beginnen. De stalen banden, die zo juist nog knarsten op de grindweg, zingen nu op het asfalt en het geklikklak van de hoeven klinkt helder, bijna vrolijk. De trams rijden al. Je hoort de bel van de tram bij de halte op de Heesberg, op de weg naar de Heerlerbaan en verder naar Kerkrade of De Locht.
Recht voor je, naar het noorden, liggen akkers waarop het graan al rijpt: de haver en gerst kunnen eerstdaags gezicht worden. De rogge is nog niet zilverwit, die heeft nog een week of twee nodig. In de weien graast roodbont vee, het loopt bij elkaar bij de poort aan de veldweg, het wil gemolken worden. Aan de horizon gaan de huizen schuil achter groen. Alleen het rode dak en het torentje van de ambachtschool steken er boven uit. En natuurlijk, wat links, de koel, de Oranje-Nassau Een. Schachtbokken, maar het draaien van de grote wielen bovenin, waar de kabel over loopt, kun je alleen zien als je vlakbij bent. De leigrijze steenberg. De koeltorens met hun witte pruiken. De schoorstenen, rode baksteen. Nee, niet die twee hele hoge grijze: daar moeten we nog jaren op wachten. Als ze eenmaal daaraan beginnen, zie je het bouwsel per dag groeien. Tot er opeens geen groei meer is, want er wordt door de werkers gestaakt. Wat een lef!
Oorlog
In het verre Amerika, waar krantenjongens miljonair worden en alles kan, is bijna vijf jaar geleden iets onbegrijpelijks gebeurd. Er gebeurden gekke dingen op de beurs en plotseling waren duizenden hun geld kwijt. Het was besmettelijk als vroeger de pest, want in Europa gebeurde hetzelfde. En het ging steeds verder: overal werden bedrijven gesloten, overal werkloosheid en faillissement. Mensen gaan kleiner wonen, hele straten komen leeg te staan. In het mevrouwenbuurtje zijn al heel wat ruiten ingegooid. Zelfs vlakbij de prachtige staande brievenbus met veel krullen, rood, met boven een gleuf voor brieven en daaronder een voor drukwerk en een bronzen cijfer dat de lichting aangeeft. Over een jaar of acht, negen, worden brievenbus, de woonhuizen in de buurt, het café en de winkeltjes er tegenover weggeblazen; bewoners dood. Die nacht wordt de hel losgelaten op Aken en deze hoek van de stad krijgt z’n portie mee.
Kijk naar links, waar vanavond de zon ondergaat. Akkers met graan, ook tarwe die nog lang niet z’n gouden kleur heeft. Het heldere groen van klaver met purperen bloesem. Het donkere groen van aardappels, met paarsige bloemen. Over een paar jaar verzamelen de kinderen er gestreepte kevers in, er is een echte vijand ontdekt. Vier-, vijfhonderd meter en dan staat er een zoom van canadassen, waarachter weien, de Weltervijver en het hele dorp verborgen liggen. Alleen in de winter zie je aan de rechterkant de kerktoren en op de hele achtergrond de Welterberg. In het midden de bossages en weien van de Wingerd, waar ooit wijnstokken groeiden. Links de bosjes en de molen van Vrouwenhei, Ubagsberg ligt achter de bomen. Het zal nog twintig jaar duren voor flats, huizen, een bejaardenhuis en sportvelden dit landschap wegdrukken. En daarna komen de grote verkeerswegen en wat brengen die niet voor een zegen!
Voor het raam van het huis bij de splitsing, de voorkant van de Benzenraderweg, de achterkant omgeven door een geteerde houten schutting, aan de Eurenderweg, staat een stuk wit karton van een schoendoos. Daar is met veel toewijding in grote letters op getekend:
HIER FAHRT MEN KOHLEN
UND SCHLAMM
ACHTERUM A.U.B.
De schrijver van de aandoenlijke tekst woont op de benedenverdieping, met z’n zwarte paardje en het stootkarretje. Woont er ook al Nikkola? Een grote, dikke man, met een eeuwige stoppelbaard, altijd in dikke overjas, boosaardig — zou hij wel ooit eens iets aardigs tegen wie dan ook gezegd hebben? En Koos, dat oude mannetje in het vaalgroene pak van koloniaal, met z’n benige kopje, z’n lijfje een handvol, afhangende oogleden, waterkleurige ogen, zit hij nu in 1934 ook al op de stenen treden voor de voordeur met een fles binnen bereik?
In elk geval woont op de bovenverdieping nog niet het grote gezin, het is nog niet gedeclasseerd, bewoont nog een echt huis, vader maakt nog met compagnons met de hand sigaren. Maar jaren zal het daar boven wonen, in het najaar z’n loofhutje bouwen achter de schutting, tot het op die verschrikkelijke dag, acht jaar na nu, het bevel opvolgt en in de trein stapt. En in Voerendaal, niet volgens het bevel, weer uitstapt, over veldwegen dwaalt, overleggend wat ze zullen doen. Maar heeft de dominee van dat kleine kerkje aan de Bekkerweg, die met dat stekeltjeshaar, die altijd via een pin aan z’n achteras op z’n fiets stapt, heeft die niet laatst gezegd: ‘Als ik je ergens mee kan helpen, klop dan aan’? En ze kloppen aan bij het domineesgezin met vijf kinderen en ze blijven. Behalve de jongen van een jaar of veertien, hij gaat weer.
Er zijn bij het gezin van dominee Pontier negentien mensen ondergedoken geweest, het zij tot eeuwige eer van deze christenen vermeld. Maar al die anderen, de kinderen die we kenden van school, de mensen die we kenden van zien, zoals Siegman, de markante veekoopman met karmarsjen (beenkappen), stok, pet en sigarenpeuk, en al die anderen die we niet kenden, allemaal verdwenen in de verschrikkingen van de Grote Moord.
Zijn wij hier niet allemaal geboren?
Het zuiden kun je niet zien door het raam, dan moet je echt naar buiten. Akkers en weien. En daar helemaal achter het Imstenraderbos en de weien achter Benzenrade. En daar links de bosjes bij de Vroedvrouwenschool, de schoorsteen van hun wasserij steekt er boven uit. Zijn wij hier niet allemaal geboren? En de helft van de stad? En velen van ver daar buiten? Thomas Bernhard bijvoorbeeld, hij is er vijf maanden voor jou geboren. Groeit vaderloos op, in Oostenrijk, begint als kruideniersbediende en schrijft tenslotte toneelstukken waar de Oostenrijkse burgerij niet blij mee is, maar die je ademloos bekijkt. Hij zal niet oud worden. Trouwens, over een jaar of vijftien werken de zusjes Storm hier allebei. De oudste in het laboratorium, de jongste bij de baby’s. Het is het begin van een lange loopbaan in de zorg voor anderen, maar dat weten we nu nog niet. Als op een dag de zusjes elkaar ontmoeten in het gebouw en de jongste een wit kistje opent om te laten zien wat een schatje er nu weer gestorven is, slaat de oudste krijsend op de vlucht.
Tussen de roew hoezer en de Tichelbeek staan nog geen huizen. Ze moeten nog bouwen, Moers, de timmerman met z’n kraakstem, en Saris, de bijenkoning, met z’n snor met opgedraaide punten. De Tichelbeekstraat is trouwens maar een pad. Een sintelpad naar de stallen van de melkcoöperatie, waar de paardjes niet gestrooid worden met stro maar met turfstrooisel. Het wordt regelmatig uit de stallen gereden en op een rechthoekige hoop gezet, waar het broeit en composteert, het ruikt heerlijk. Het eerste stukje van het sintelpad is verbreed want er staan huizen. Wölfke woont er bijvoorbeeld, die Wolf heet en lange verhalen vertelt over z’n ‘veut’ die ‘gevèègd’ worden. Pap lacht verschrikkelijk om z’n gepraat. Hij werkt in een klein pompstation op de hei, vol lawaai. Hij kijkt op meters en draait aan wielen. In het laatste huis woont Oosterlaak met z’n gabardien en slappe hoed, hij kijkt altijd streng. Hij is zetter bij de krant, Het Limburgs Dagblad. Z’n dochtertje zal over enkele jaren met een schuin hoofdje staan te luisteren en met een even scheef kopje heel ernstig praten. Het zoontje zal ons allemaal in verrukking brengen met z’n vliegende hollander, wat een prachtig toestel! Op het hoekje gaat een architect een huis bouwen van rode baksteen met een heel puntig rood pannendak. Hij plant er, in prachtig kontrast, slanke italiaanse populiertjes bij.
Aan de andere kant van de weg leidt een pad naar de bende. Voor het plotseling daalt en je via een molentje in de ‘eerste bende’ komt, ligt er links een lage vochtige wei, die heel hoog omgroeid is. In het voorjaar is ze geel van sleutelbloemen. Als je bij het molentje staat, zie je rechts de fruitbomen in de ‘tweede bende’ en links weien met hoge hagen, waarboven het dak van De Rousch uitsteekt.
De Benzenraderweg
De Benzenraderweg is ook verderop nog bewoond, aan weerszijden zo’n honderd meter. Het eerste huis links heeft een grote, prachtige moestuin. Daar werkt Mraz vaak in, want er zijn veel monden te vullen. Hij vertelt ook graag over z’n belevenissen in de oorlog, toen hij streed voor de keizer, die van Oostenrijk wel te verstaan. Z’n jongste zoon heeft z’n verteltrant geërfd en zal nog menig verhaal ten beste geven waar iedereen om moet lachen. Maar soms heeft hij bewijsstukken: kleurige lintjes, die zijn vader van de keizer gekregen heeft voor z’n heldhaftig gedrag. Een echte held wordt over enkele jaren de oudste zoon, want die bijt voor een stuiver –maar wie heeft zo’n kapitaal!– een levende muis of kikker de kop af. Of nog erger: hij loopt een rondje door de bende in z’n blote kont. Maar ook hij is een van de jongens met een weggegooide jeugd, beroofd van elke mogelijkheid om z’n eigenwaarde te behouden. Slecht geschoold, geen werk, geen kans op wat ook, in de steek gelaten door een meedogenloze samenleving, waartegen machteloze ouders geen weerwerk hebben. Hij zal over zes, zeven jaar z’n identiteit vinden, zich erkend weten door z’n bazen, en door buitenstaanders zoal niet gerespecteerd, dan toch gevreesd worden in z’n SS-pak. Hij gaat het goddeloze bolsjewisme bestrijden, zoals zo veel wanhopigen. Hij komt uit het onmetelijke Rusland niet meer terug.
Verderop loopt de weg recht door naar Benzenrade. Rechts zijn de weien van De Rousch waar de groten in de nazomer emmers bramen plukken, waarvan Mam bramenpannekoeken zal bakken. En waar in de herfst emmers weidechampignons te vinden zijn. Mam kookt een zilveren lepeltje mee: als dat niet te zwart wordt zit er geen vergiftige tussen, zegt ze. En ze smaken als kalfsvlees, beweert ze. Heel veel later zal ze op die plaats liggen, als ze haar heup gebroken heeft, want dan staat daar het ziekenhuis. En nonk Sjeng zal een stukje verder liggen, in een verpleegkliniek, en nonk Wullem en tante Hubertien van nonk Sjarel. Taant Liza nog wat verderop, waar nu nog koren groeit. En de Benzenraderweg? Die zal opeens verdwijnen.
Wat een mooi verhaal, en ook mijn familie wordt erin genoemd (Mraz). Is het mogelijk om hier meer vragen over te kunnen stellen? Is er een e-mailadres waar ik naar kan mailen?
hallo marloes,
ik woonde op de Benzenraderweg schuin tegenover de fam. Mraz. ik herinner mij Julia Mraz, zij kwam wel eens bij mij spelen, hoewel zij een paar jaren ouder was dan ik. er was eens een gouden(?) bruiloft, waarvoor wij met de kinderen uit de buurt rode crêpe papieren roosjes moesten maken. ook herinner ik me een klein jongetje, fransje, die heel jong stierf. wij gingen met de buurt naar de begrafenis, dat vond ik toen heel akelig. Opa Mrasz had een heel grote tuin naast het huis. later is daar het gebouw vd thuiszorg gebouwd. nu zit er een studentenhuis, net zoals in het huis van de fam. Mraz. ik kan me niet meer herinneren wanneer de familie er uit is weg gegaan. ik zou best graag willen weten hoe het met Julia verder is gegaan.